het Hofkwartier nr 8 najaar 2013 > Naar een nieuw hofkwartier

Naar een nieuw hofkwartier

Column

Naar een nieuw hofkwartier

Wat ik het meest zal missen, vroeg de koningin mij toen zij haar koffers liet pakken en ik haar nog een keertje vergezelde door de hoge lege kamers van haar werkpaleis aan het Noordeinde. ‘Ik denk bij al het andere toch vooral het Hofkwartier, omdat daar bij elkaar mensen wonen die het hart van de stad vormen, al sinds mensenheugenis.’ En ik voegde daar meteen glimlachend bij: ‘En u en uw familie horen daar vanzelfsprekend bij.’

De nieuwe koning en zijn koningin waren op werkbezoek in het land en zij was geen majesteit meer, had de kroon aan haar oudste zoon gegeven en stond als prinses naast me. We keken samen door een van de ramen naar de Paleistuin aan de achterzijde. ‘Weet u dat ik mij een beetje schaam omdat ik zo weinig in de oude tuin gewandeld heb, onder de bomen door en langs de bloeiende perken. Ik tuurde heel af en toe naar buiten, zag spelende kinderen in het grasveld en op de een of andere manier miste ik - door de onoverbrugbare afstand - het gevoel er gewoon even bij te kunnen zijn.’

We zagen dat het heldere strijklicht van de nazomerzon het dak van bladeren bijna oranje kleurde en we werden er een beetje stil van. Voor het eerst in al die jaren had ik het gevoel dat de eerbiedige afstand tussen ons verdwenen was. Als hofnar denk je altijd dat je het voorrecht hebt om met vriendelijke kwinkslagen in haar buurt te komen. Maar er was altijd die onzichtbare glazen wand van het protocol. En plotseling was die er niet meer.

Het koninklijke bleef, maar de prinses was er vooral als moeder en grootmoeder. Althans, zo voelde het toen we een paar weken na de eerste Prinsjesdag zonder haar, samen nog een keertje door het paleis liepen en ik afscheid moest nemen, van mijn eervolle en gelukkig ook vrolijke en goedgemutste taak als hofnar.

Het balkon aan de voorkant gingen we begrijpelijk niet op, achter die deuren is de jaarlijkse balkonscène. Daar op het plein achter de hekken heb ik jaren naast mijn moeder staan zwaaien naar haar en prins Claus in de Gouden Koets. En naar de familie op het balkon. Met die eerste glimp van toen wist ik natuurlijk nog niet hoe dichtbij ik later zou komen. En toen, terwijl ze mij een hand gaf, zei ze met een bijna schalkse glimlach: ‘U begrijpt natuurlijk wel dat ik u hier niet verweesd achterlaat. U gaat hoop ik met mij mee naar Drakensteyn, als trouw lid van mijn staf. Hofnar hoeft niet meer, want een opgewekte influisteraar, die tijd is voor mij voorbij. Maar er is genoeg te doen in het huis waar ik zo gelukkig was met prins Claus en de kinderen. Ik geef u uw eigen hofkwartier, het pad van de tuin naar de plaats waar mijn zoon Friso begraven ligt. U onderhoudt dat en we zien elkaar daar terug.’

Ik straal een beetje tegenover haar en stamel verrast: ‘Ik neem het Hofkwartier met me mee. Zo’n vertrouwde plek in Den Haag laat je niet los.’