Schrijvers naar de kroeg in het Hofkwartier
Schrijvers naar de kroeg in het Hofkwartier
De Bodega, ‘daar lieten Van Krimpen en Van Nijlen hun ijskoude borrels ingetogen door het keelgat glijden, waarbij zij nu en dan enkele bezonnen en rake opmerkingen ten beste gaven, zonder het waardige rhythme waarin zij met de alcohol verkeerden, ook maar een oogenblik te verstoren, maar daar gulpte Jan de zijne onstuimig neer, omdat zijn opgewekte conversatie hem geen tijd liet tot bezonnen drankgebruik’.
Het maandblad Het Boek van Nu wijdde in december 1953 een aflevering aan de vijfenzestigste verjaardag van Jan Greshoff, de ‘Jan’ uit het citaat. De dichter Albert Besnard besteedde in zijn bijdrage aan die aflevering enkele alinea’s aan ‘de rustige gezellige Bodega op de hoek van het Noordeinde en de Papenstraat’, waar tijdens de Eerste Wereldoorlog Besnard en collega-schrijvers als Greshoff, J.C. Bloem en Jan van Nijlen, de boekverzorger Jan van Krimpen, de boekhandelaar Henri Mayer, de schilder Willem Paerels – destijds allen rond de dertig jaar oud en in Den Haag woonachtig –, ‘mitsgaders vele buitenleden van dit uitblinkend gezelschap zich getrouwelijk plachten te verzamelen.’
Die bijeenkomsten hebben een diepe indruk bij Besnard achtergelaten, want toen in 1959 Van Krimpen overleed, memoreerde hij in een herdenkingsuitgave opnieuw ‘de oude Bodega’, in zijn herinneringen nu gesitueerd op de hoek van de Hoogstraat en de Papestraat. En bij die gelegenheid lichtte hij ook een tipje van de sluier op over interieur en personeel: ‘Het was een lokaal met zorgvuldig afgemeten waardigheid, donkerbruin van toon met een beschaafde belichting, die niemand ooit kon hinderen, evenmin als het meubilair, dat geen aanstoot gaf aan welke goede smaak dan ook. De Ober, die ons bediende verhoogde de distinctie van de sfeer, door de hoofse vertrouwelijkheid, waarmee hij de gasten van dit huis bejegende.’
Dit keer had Besnard het goed: de in 1896 gevestigde Bodega was gesitueerd op het adres Hoogstraat nr. 38, op de hoek van de Papestraat. Vanaf 1905 heette het etablissement Bodega Oporto. In 1929 verdween de Bodega. De Bodega had, afgaande op de Haagse adresboeken, in zijn ruim dertigjarige bestaan bijna elk jaar een andere eigenaar gekend.
De Bodega telde mogelijk meer illustere klanten dan Greshoff en zijn gezelschap. De dichter P.C. Boutens (die dan net verhuisd is van het Noordeinde 105a naar het Westeinde 9a) schreef eind 1904 aan een vriend: ‘Hier heb ik nog geen bier gedronken, hoewel mijn tafelgenooten dat bij tijd en wijle en meestal Zaterdagavonds plegen te doen.
Wel heb ik […] laatstelijk een kopje thee gesmaakt in de Bodega.’ En in Eline Vere. Een Haagsche roman (1889) is ook sprake van ‘de Bodega’. Aan het begin van het achttiende hoofdstuk in deze – van 17 juni tot 4 december 1888 eerst in Het Vaderland als feuilleton gepubliceerde – roman laat Louis Couperus een van zijn vrouwelijke personages over Vincent Vere, het zwarte schaap van de familie, en zijn vrienden schamperen: ‘Ja, lieve jongens! Ze slenteren van de Witte naar Linke en van de Bordelaise naar de Bodega en altijd met dien lammen Vere.’
Kennelijk had de kroegentocht van de drie leeglopers vaak eenzelfde verloop: van de Nieuwe of Littéraire Sociëteit De Witte aan het Plein, via het artiestencafé Linke in de Venestraat, naar Maison Bordelaise in de rotonde van de Passage en dan ‘de Bodega’.
De locatie van Greshoffs Bodega is duidelijk: op de driesprong van Hoogstraat, Papestraat en Noord- einde. Couperus’ roman dateert van vóór de vestiging van de Bodega in de Hoogstraat en de geciteerde passage moet dus op een andere bodega betrekking hebben. Bij Boutens is er een moeilijkheid, omdat hij geen nadere adresaanduiding geeft, terwijl in 1904 de Bodega in de Hoogstraat wel al een jaar of acht bestond en nog niet Oporto aan zijn naam had toegevoegd. Wàs het in zijn geval wel de Bodega in de Hoogstraat?
In die tijd telde Den Haag ook twee vestigingen van de van oorsprong Belgische keten The Continental Bodega Company, een uitgebreid concern dat ook winkels met wijnen en comestibles exploiteerde. Het ene filiaal zat op de Lange Poten en het andere op de hoek van het Kerkplein en de Prinsestraat (Bodega du Prinsestraat), in het in 1895 door H.P. Berlage gebouwde pand voor verzekeringsmaatschappij De Neder- landen van 1845.
Ook aan deze gelegenheden werd wel gerefereerd als Bodega. Couperus’ ‘lieve jongens’ streken mogelijk in die Bodega du Prinsestraat neer, maar ook Boutens’ kopje thee verwacht je eerder daar dan in Oporto.